»LIMONOW«


von
Emmanuel Carrère



Die unautorisierte Webseite zum Buch.
Von den Machern von Limonow.de

zurück

Emmanuel Carrère. Winnaar Europese Literatuurprijs

Een kloteleven

Marijn Kruk

Vandaag ontvangt Emmanuel Carrère in Amsterdam de Europese Literatuurprijs voor zijn boek Limonov, over het «gevaarlijke» leven van de Russische vagebond, cultschrijver, paramilitair en politicus Eduard Limonov. «We zijn elkaar veel verschuldigd.»

Wanneer Winston Smith, de tragische held uit George Orwells 1984, in handen valt van de politieke politie, legt zijn ondervrager hem uit dat het zijn taak is om uit te vinden wat Smith de grootst denkbare angst aanjaagt. Men kan een ieder op de pijnbank leggen, zijn nagels uitrukken of testikels afknippen. Maar van tevoren weet je nooit wie dat doorstaat. Heldendom vind je niet per se bij wie je het verwacht. Maar zodra iemands meest fundamentele angst eenmaal is blootgelegd, is het een uitgemaakte zaak. Vanaf dan is er geen verzet meer mogelijk, zelfs niet van de grootste held. Vanaf dat moment is die persoon zelfs bereid zijn of haar kinderen op te offeren. Er zijn angstbeelden waartegen niemand opgewassen is.

Voor Smith, zo ontdekt de ondervrager, is dat wanneer iemand een rat in een kooi voor zijn gezicht houdt en vervolgens het luikje opent. Het uitgehongerde dier stort zich op hem, verscheurt neus en wangen en vindt zich een weg naar de oogbollen die het uit de kassen vreet.

Emmanuel Carrère (Parijs, 1957) had decennialang een identieke angst, al was de rat bij hem een vos. De angst zette zich vast toen hij als scholier Plutarchus» verhaal las over de legendarische moed der Spartanen. Het gaat hier om een jonge Spartaan die een vos gestolen heeft en deze schuil houdt onder zijn tuniek. Maar tijdens het Ouderenberaad begint de vos te spartelen en de jongen in de buik te bijten. Liever nog dan het dier te laten gaan, hetgeen de kruimeldiefstal uiteraard onmiddellijk aan het licht zou brengen, laat de jongen de vos zich een weg naar binnen vreten. Net zolang tot de dood erop volgt, en zonder een krimp te geven.

Eind jaren negentig stapte Carrère naar François Roustang, een bekende Franse psychoanalyticus. Hij vertelde hem over de vos die hij nog altijd hoopte weg te jagen. Nu door te begrijpen hoe en waarom het dier zich tegen het einde van zijn kindertijd had genesteld, daar tegen zijn buik, klaar om zijn ingewanden te verscheuren. Roustang, die allang niet meer geloofde in verklaringen en eigenlijk ook niet meer in de psychoanalyse, haalde zijn schouders op. Hij zei simpelweg: «Laat hem gaan. Zet hem hier maar op de canapé. Je kunt hem hier achterlaten, ik zal erop passen.» Even geloofde Carrère dat het zou werken. Toch kwam de vos weer bij hem terug. Maar sinds een jaar of vijf laat het dier hem met rust, nu hopelijk voor altijd.


«Freud zegt dat de staat van iemands geestelijke gezondheid af te lezen is aan zijn vermogen tot werken en liefhebben», zegt Carrère op de bank van zijn ruim bemeten appartement nabij Gare du Nord. Uitbundig zonlicht valt de salon op de vierde etage binnen. Op de glazen tafel tussen ons in staat de espresso die Carrère even eerder heeft gezet. Werken was het probleem niet. Liefhebben lange tijd wel. Maar niet langer, zo weten de lezers van het deels autobiografische D'autres vies que la mienne (2009). Inmiddels is Carrère gelukkig met Hélène Devynck, een in Frankrijk bekende televisiejournaliste met wie hij een dochtertje heeft. Kinderspeelgoed slingert door de gang. Het modern ingerichte appar­tement ademt domestic bliss. Zijn ­psychoanalyse (drie sessies per week) is ­beëindigd. «Wat daar het precieze effect van is geweest valt moeilijk te zeggen», zegt Carrère. «Maar mijn indruk is dat ik er veel aan heb gehad.»

Nu staat hij op het punt met vrouw en kind te vertrekken naar Patmos, een Grieks eiland waar hij een huis bezit. Vanuit daar zal hij eind deze maand koers zetten naar Amsterdam, waar hem op 31 augustus de Europese literatuurprijs wordt uitgereikt voor Limonov, in het Nederlands ­vertaald door Katelijne De Vuyst en Katrien Vandenberghe (ook zij worden bekroond). Limonov is het verslag van het romaneske leven van de Russische vagebond, cultschrijver, paramilitair en politicus Eduard Limonov (1943). In Frankrijk groeide het boek uit tot een bestseller en werd bekroond met de Prix Renaudot. Met Limonov voegt Carrère een nieuw element toe aan zijn literaire universum. Tot dusver was dat inktzwart (l'Adversaire, Un roman russe), werd het gedomineerd door angst (La moustache, La classe de neige) of toch op z'n minst gekarakteriseerd door een zekere ernst (D'autres vies que la mienne). Maar deze keer overheerst enthousiasme. Het boek leest als een moderne schelmenroman.

Carrère leerde Limonov in de jaren tachtig kennen in het literaire circuit in Parijs. Carrère zette er zijn eerste voorzichtige stappen; Limonov werd er op handen gedragen na de verschijning van de vertaling van zijn roman De Russische dichter houdt van grote negers, een verslag van Limonovs bestaan in New York, waar hij na zijn jeugd in Charkov (Oekraïne) naartoe was gereisd met zijn beeldschone vriendin Jelena. Hij belandt er al spoedig in de goot (maar dan ook echt) en schopt het uiteindelijk tot huismeester van een miljardair in bezit van een appartement aan Central Park. In Parijs maakt Limonov het nachtleven onveilig, verslijt de ene na de andere vrouw en schrijft voor het illustere tijdschrift L'Idiot International van Jean-Edern Hallier. Op de jonge Carrère en zijn bourgeois-vrienden van Sciences Po maakt hij diepe indruk. «Limonov was onze barbaar, onze schurk», schrijft hij in zijn proloog, «wij aanbeden hem.»

In een documentaire zien Carrère en zijn vrienden hem een paar jaar later tot hun afgrijzen in Joegoslavië opduiken aan de zijde van Radovan Karadzic tijdens de belegering van Sarajevo. Vanaf een heuvel leegt Limonov een kalasjnikov op de zich onder hem uitstrekkende stad. Weer een tijd later is hij in televisiereportages vanuit Moskou te zien aan het hoofd van een groep skinheads die een variatie op de Hitlergroet brengen en de terugkeer van Stalin eisen. Het zijn de nasbols van de door Limonov opgerichte nationaal-bolsjewistische partij. In 2001 dringt het nieuws door dat Limonov is veroordeeld wegens drugssmokkel en een poging tot staatsgreep in Kazachstan. De Parijse intelligentsia staat, zacht gezegd, niet te trappelen om een petitie voor zijn vrijlating te starten. «Het was een bevreemdende ervaring», schrijft Carrère. «Alsof een klasgenootje van vroeger zich plotseling tot zware misdaad bekeert of omkomt bij een terroristische zelfmoordaanslag.»

Tijdens een bezoek aan een dienst in Moskou ter herdenking van de gijzeling van een school in het stadje Beslan, waarbij in 2002 vierhonderd mensen omkwamen, ziet Carrère Limonov plotseling. Hun blikken kruisen elkaar, maar Limonov lijkt Carrère niet te herkennen. Dan wordt in 2006 de Russische journaliste en mensenrechtenactiviste Anna Politkovskaja vermoord. Carrère, op dat moment in Rusland werkend aan een documentaire, reist op verzoek van een Frans weekblad naar Moskou om de sfeer te peilen op de redactie van Novaia Gazeta, de krant waarvoor zij werkte. Bladerend in haar artikelen treft hij tot zijn verbazing lovende woorden voor Eduard Limonov aan. Spoedig ontdekt Carrère dat Limonov in Rusland algemeen wordt gezien als een gerespecteerd lid van de oppositie tegen Vladimir Poetin, waar ook de oud-wereldkampioen Garry Kasparov deel van uitmaakt. In het nieuwe Rusland is niets wat het lijkt.

«Dat Rusland wilde ik leren begrijpen», zegt Carrère. «Sinds het uiteenvallen van Sovjet-Unie is het een soort jungle geworden. De figuur van Limonov is emblematisch voor deze episode. Hoe kan iemand zowel een fascist als een gerespecteerd lid van de oppositie zijn? Aan de hand van zijn persoonlijke relaas wilde ik die veel grotere geschiedenis vertellen.»

Geprikkeld door zijn hernieuwde kennismaking met Limonov maakt Carrère in 2008 voor het Franse tijdschrift XXI een lange reportage over hem. De reportage vormt de basis voor het latere boek. Hij leest een duizelingwekkende stapel secundaire literatuur over het contemporaine Rusland. Maar wat betreft Limonov baseert hij zich louter op diens eigen geschriften, veelal van autobiografische aard. Hij licht toe: «Ik heb besloten hem blindelings te vertrouwen. Limonov heeft verbeeldingskracht noch een geweten. Hij liegt niet, hij heeft niets te verbergen. Kijk maar naar die romans uit zijn Amerikaanse tijd, waarin hij opschrijft dat hij zich laat sodomiseren door zwervers in New York. Hij verbloemt niets. Anderen zouden dat allemaal checken, maar dat wilde ik niet.»

Limonov bevat ook elementen van Carrère's eigen leven, een procédé dat hij voor het eerst toepaste in L'Adversaire (2000). Hierin vertelt hij het waargebeurde verhaal van Jean-Claude Romand, een Fransman uit het grensstadje Prévessin-Moëns die gedurende zeventien jaar een dubbelleven leidde. Tegenover zijn vrienden en familie gaf hij zich uit voor een succesvol arts. Van het spaargeld van zijn ouders en schoonouders kende hij zichzelf het bijbehorende salaris toe. Zijn werkdagen sleet hij in koffietentjes in Genève of in zijn auto in het bos. Toen het geld op raakte en zijn minnares hem dreigde te ontmaskeren, vermoordde hij eerst zijn ouders, vervolgens zijn vrouw en kinderen en sloeg toen de hand aan zichzelf. Dat laatste mislukte.

Carrère begon een correspondentie met de gevangen zittende Romand en uiteindelijk leverde dat een huiveringwekkend meesterwerkje op dat in 2002 werd verfilmd. Maar het schrijfproces duurde lang, zeven jaar deed Carrère over het boek. «Onvermijdelijk moest ik vaak denken aan In Cold Blood van Truman Capote. Hoe kon ik niet onder zijn voorbeeld gebukt gaan? Maar tegelijk realiseerde ik me ook dat In Cold Blood op schaamteloos bedrog is gebaseerd. Capote doet net alsof hij het drama van een afstandje beschouwt, maar ondertussen schrijft hij brieven aan de daders, lijkt het erop dat hij met een van hen amoureus is geweest en betaalt voor advocaten. Dat vond ik oneerlijk naar de lezer. Ik vond dat ik mijn rol dan ook maar expliciet moest maken.»

Plotseling viel alles op z'n plaats. Zocht Carrère eerst steeds naar vorm, nu vervlocht hij ook zijn eigen leven in het boek. «Dat bevalt me wel. Het is alsof de kok even uit de keuken komt gelopen om aan tafel te informeren hoe het gaat.» Met een brede grijns leunt hij vanaf de bank voorover en gebaart: «Bonjour, ça va? Tout se passe bien?»


Volgens Carrère komt het gebruik van autobiografische elementen tegemoet aan de oudste reden om letters op papier te zetten, namelijk op te schrijven wat men heeft beleefd. «Een andere is het verzinnen van verhalen, maar ik denk dat de eerste de meest natuurlijke is, terwijl vaak wordt gemeend dat een boek schrijven een roman schrijven is, en dat andere vormen, zoals de autobiografie, vreemde afwijkingen zijn.»

In zijn volgende boek, Un roman russe (2007), trok Carrère direct maar alle registers open. Hierin vervlocht hij twee zeer persoonlijke en uiterst pijnlijke gebeurtenissen: de onttakeling van zijn relatie met Sophie, zijn ex-vriendin, en de dood van zijn grootvader van moederszijde, een met de Duitse bezetter collaborerende immigrant. Dit alles tegen het decor van het hardvochtige, contemporaine Rusland. Alles moest op tafel, niets bleef gespaard. «Het boek stelde me in staat me van een aantal neuroses te bevrijden», zegt Carrère. «Aan de andere kant is het geen procédé dat ik zou herhalen, want ik heb er mensen pijn mee gedaan, mijn moeder in het bijzonder.»

Hélène Carrère-d'Encausse — afstammeling van Georgische aristocraten, prominent Rusland-kundige en secrétaire perpétuelle van de Académie Française, de instelling die sinds 1635 de zuiverheid van de Franse taal bewaakt — was not amused toen haar zoon de vuile was van haar vader buiten had gehangen. «Toch heb ik er geen spijt van. Het was een boek dat ik moest schrijven, een soort psychoanalyse in de open lucht, die me in zekere zin het leven heeft gered.»

Volgens Carrère maakte dat ook het in 2009 verschenen D'autres vies que la mienne mogelijk. «Ik was minder op mezelf gericht, minder zelfgeabsorbeerd. Dat stelde me in staat me voor anderen te interesseren.» Allereerst zijn dat de ontredderde vader en moeder uit de omgeving van Bordeaux die hij ontmoette in Sri Lanka op het moment dat de tsunami van 2004 had toegeslagen. Julie, hun enige dochter, was verdronken en ragfijn schetst Carrère de impact van dit verlies. Terug in Parijs wordt er bij zijn schoonzus Juliette terminale kanker geconstateerd. Na haar dood zoekt hij Etienne op, een oudere collega bij de rechtbank waar zij als rechter werkte. Hij vertelt Carrère over hun gezamenlijke strijd tegen de machtige kredietverstrekkers die levens ruïneren met hun wurgcontracten. Als lezer is het lastig niet ontroerd te raken.


Vanaf de bank in zijn appartement haalt Carrère opnieuw Freud aan. Nu diens opmerking dat de psychoanalyse van de neurose een «gewone» ziekte tracht te maken. «Dat is D‘autres vies que la mienne in zekere zin. De tsunami-slachtoffers in het begin, die tumor van Juliette, dat is geen neurose, maar ellende die mensen overkomt en waar ze zich niet tegen kunnen wapenen.»

Pas hierna pakte Carrère het schrijven aan Limonov weer op. Ruim anderhalf jaar had het project stil gelegen. Het personage was hem meer en meer tegen gaan staan. Vooral de «Servische episode» wekte weerzin. «Maar ik had al zoveel materiaal verzameld, er zoveel tijd en moeite geïnvesteerd. Bovendien hoorde die duistere kant van Limonov gewoon bij mijn project. Mijn doel is nooit geweest hem als rolmodel op te voeren. Dat neemt weer niet weg dat ik niet óók bewondering voor hem heb. Hij is moedig, komt op voor vertrapten en zwakkeren en zal nimmer de kant van de macht kiezen. Hij is vitaal, energiek en avontuurlijk. Tegelijk is hij ook «onze vijand» — dat wil zeggen, van degenen die aan de kant van de mensenrechten en de democratie staan. Toen ik hem opzocht zei hij het nog expliciet: “Wij tweeën staan niet aan de zelfde kant van de barricade.” Hij ziet mij als een bourgeois, zichzelf als revolutionair; in zijn ogen ben ik de klassenvijand.»

Carrère, zo blijkt in de proloog van Limonov, ziet ook zichzelf nadrukkelijk als een bourgeois, als een «bobo» afkomstig uit het chique zestiende arrondissement, woonachtig in het gegoede tiende, die boeken en scenario's schrijft en zijn vakanties doorbrengt op het Île de Ré. Dat is de waarheid, maar ook een stijlkeuze, benadrukt Carrère. «Het is een appèl aan de lezer, een oproep tot identificatie met de verteller, want die lezer is in verreweg de meeste gevallen ook gewoon bourgeois als ik. Zeker geen Limonov!»

Maar de voorkeur voor buitenissige figuren als Jean-Claude Romand of Eduard Limonov, is dat geen vluchtpoging uit het eigen beschermde en welomlijnde bestaan? «Welnee», zegt hij. «Dat is juist hoe ik mijn rol als schrijver zie. Ik trek erop uit, ga op reportage, stuit op mensen en situaties die ik anders nimmer zou ontmoeten en schrijf daarover. Het is een kans om een ander universum, een andere psychologie te leren kennen. Het gezichtsveld uit te breiden, dát is het idee.»

Limonov en Carrère verkeren ondanks de onoverbrugbare kloof die er tussen hen gaapt op betrekkelijk goede voet. «We zijn elkaar veel verschuldigd», zegt Carrère. «Hij mij omdat hij door mijn boek nieuwe notoriëteit heeft verkregen en zijn eigen boeken weer worden gelezen en vertaald. Ik hem omdat hij een dankbaar onderwerp was. Limonov is een enorm succes gebleken.»

Op een dag, wanneer hij bij Limonov op bezoek is op zijn kantoor, een tweekamerflatje in een grauwe buitenwijk van Moskou, vraagt Limonov zich af waarom Carrère nu eigenlijk per se een boek over hem wil schrijven. «Omdat je een gepassioneerd leven hebt geleid», antwoordt Carrère oprecht. «Een tot de verbeelding sprekend en gevaarlijk leven, waarin je de confrontatie met de geschiedenis niet uit de weg bent gegaan.»

«Een kloteleven ja», antwoordt Limonov met een schraal lachje zonder Carrère aan te kijken.


«De Groene Amsterdammer», 21.08.2013

Eduard Limonow

Original:

Marijn Kruk

Een klotelevens

// «De Groene Amsterdammer» (nl),
21.08.2013